Storm, regen en kou
verdrijven de zeebrasem uit de kustwateren. Hoe rustiger de zee en
hoe warmer, des te beter bijten ze. Zwoel, drukkend zomerweer is
het best voor een goede vangst.
Bij het vissen vanaf de oever moet hier beslist nog wassend water
bijkomen.
De allerbeste vangtijd is wanneer de vloed met zonsondergang of
opgang samenvalt. Maar ook midden op de dag zijn ze soms goed te vangen.
Zodra de eb intreedt houdt het bijten meestal op.
Vaak gebeurd het ook dat je gedurende een 30 tal minuten de
een na de ander vangt en dan plots niets meer.
Zeebrasem heeft een
voorliefde voor aas dat vrij en ongehinderd in het water of over de
bodem drijft.
De samenstelling van de visuitrusting en hengelmethode is daarop dan
ook gebaseerd.
Je kan zeebrasem zowel vanaf de kust of vanuit een boot vangen.
Vanaf de oever:
Rotsachtige oevers die aan diep water grenzen en waarvan de
hellingen dicht met wieren en algen begroeid zijn.
Bij eb zijn plekken waar kolonies mosselen voorkomen geliefd.
Erg gunstig zijn die plaatsen waar zich zelfs bij een rustige zee
altijd branding vormt. Langs en onder de daarbij optredende
schuimrand bevinden zich steeds zeebrasems tijdens de vloed.
In dit gebied zijn de zeebrasems meestal vrij klein, tot 1/2kg.
Je kan zeebrasem in deze gebieden ook tot azen aansporen door het
zuinig inwerpen van fijngestampt lokvoer. Dat kan bestaan uit
fijngewreven haring, makreel of sardinevlees of gestampte krabben
en mosselen.
Lange, lichte hengels zijn hier op hun plaats.
Veel gebruikt vanaf
de rotsen is een montage met dobber, vaak een buldo die met water
gevuld voor het nodige werpgewicht zorgt en nog zo klein moet zijn
dat hij bij een aanbeet gemakkelijk onder water wordt getrokken.
Verder alleen een wartel waar je een onderlijn van 1 tot 1.5m aan
bevestigt met een dikte van 0.20 mm en een enkele haak maat 6 tot 10, liefst met een lange steel.
Bij het vissen in de
branding vis je wadend bij opkomende vloed in de branding van
zanderige stranden. Hierbij gebruik je een vrij lange hengel,
vaak een bolognese hengel en vis je met een rollood (zie
tekening). De beet moet je meestal voelen aan de strak gehouden
lijn.
Vanaf een boot:
Vanaf een boot zijn de kansen om grotere brasems te vangen beduidend
beter. Erg geschikte plaatsen zijn onderzeebergen of rotsige
plaatsen in een vlak zandgebied.
Ook plaatsen dicht begroeid met zeegras zijn goed.
Meestal vis je hierbij uit een verankerde boot en ook dan kan voeren
helpen.
Een ruby dubby, dit is een fijnmazig net gevuld met fijngestampt
lokaas enkele meter boven de bodem aan het ankertouw
vastgemaakt is hiervoor het best geschikt.
De vis verzameld zich meestal onder het net of in de uitstroom ervan
en hapt naar de langzaam zakkende stukjes lokaas.
Op grotere dieptes vist men meestal met een afhouder boven het lood
of met een wapperlijn.
In het voorbeeld is gebruik gemaakt van spin-rings en twee
onderlijnen, maar het kan ook met één onderlijn die dan langer
genomen kan worden.
Ook sommige onderlijnen voor platvis zijn goed bruikbaar.
Zeebrasem knabbelt en trekt vaak lang aan het aas, meestal net zo
lang tot zij met hun spitse tanden de haak schoongevreten hebben.
Alleen voedselnijd doet hen er met het aas vandoor gaan.
Doet de vis dat, dan sla je onmiddellijk aan.
Om die reden gebruik je ook steeds een zo klein mogelijke haakmaat
en goed vastzittend aas.
Hierin zijn ze niet erg kieskeurig en kan je zowat alle mogelijke
aassoorten gebruiken. Het beste resultaat heb je met stevige,
vlezige delen van gekookte garnalen, mosselen en slakken. Maar ook
alle mogelijke wormen, schelpdieren of visvlees zijn goed.
Hoe kleiner de aangeboden stukjes met daarin de verborgen haak, hoe
meer kans om de vis te haken en het afknabbelen te voorkomen.
De vis verweert zich buitengewoon dapper en de dril is meestal veel
leuker dan wat zijn gewicht laat vermoeden.
Montages:
|