Ik gebruik bij voorkeur modellen met een stalen
onderantenne, die staan wat stabieler in het water dan deze met ander materiaal.
Verder gebruik ik niet twee maar drie siliconenslangetjes om de dobber te
bevestigen.
de eerste op ongeveer onder de punt van de dobberantenne. de andere twee op de
onderantenne.
Er komt bij het vissen, aanslaan en de dril veel kracht op de dobber te staan,
daarom moeten de siliconenslangetjes echt stevig op de dobber zitten.
Daarom ook gebruik ik een 1.5cm lang slangetje onderaan op de antenne.
Veel langer dus dan normaal. De andere zijn max een halve cm.
Met de stickfloat vis ik maximaal vier hengellengtes uit de oever, ongeveer
maximum 20m. Op grotere afstanden kan ik de drift van de stickfloat niet meer
controleren zoals het moet. In die situaties stap ik over op een waggler of een
bolognese hengel.
Met name diepe geulen onder de eigen oever zijn erg goed met de stickfloat. Je
vist dan direct onder de hengeltop. Vanuit deze positie heb je ook de beste
controle over de drift van de dobber.
Wanneer je verder vist, zeg maar meer dan een
hengellengte, dan moet je ook rekening houden met de dikte van de hoofdlijn.
Een dunne hoofdlijn is noodzakelijk, omdat deze zich beter laat controleren en
werpen. Denk hierbij aan 12- tot 14/00 nylon. Dikker kan de drift nadelig
beïnvloeden, zeker als er nog wat wind staat.
Het kiezen van de optimale stickfloat is niet echt evident, en hier speelt
ervaring vaak een cruciale rol. Je moet namelijk rekening houden met de
stroomsnelheid, wind en visafstand. Ik kies meestal steeds voor een stickfloat
met draagkracht tussen de 0.8 tot 3 gram.
De lichtste modellen vooral voor kort bij de oever en langzaam stromend water.
De zwaardere voor grotere afstand of snelstromend water.
Het uitloden doe ik gespreid met loodhagels over circa 1 meter. Hiervoor
gebruik ik tot 22 stuks nr8. Hoe dichter bij de onderlijn hoe verder ik ze uit
elkaar plaats. De bovenste 8 staan dan weer compact tegen elkaar aan.
Met deze loodzetting krijg je een goede aaspresentatie en gooi je zelden in de
war.
Bij grote stickdobbers gebruik ik een olivetteloodje als compacte loodzetting
bovenaan. Dit om iets minder loodjes te moeten gebruiken.
Als onderlijn gebruik ik 30cm 12/00 nylon,
afgemaakt met een haakje in maat 18/16.
Deze is aan de hoofdlijn bevestigt met een mini wartel.
Bij het stickfloat-vissen is een lange werphengel het prettigst vissen. Als die
dan nog licht en soepel is, dan heb je het ideaal. Zelf vis ik met een hengel
van 4.5 meter.
Met deze lange hengel is het zelfs nog leuk om kleinere vissen te vangen en heb
je ook genoeg reserve voor de grotere exemplaren.
Uitloden doe ik met een knijploodje op de haak.
Ik werp de montage op de stek en stel de dobber zo in dat het puntje nog juist
zichtbaar is.
Daarna werp ik enkele keren in en laat de dobber over mijn stek driften. Indien
nodig pad ik de diepte zo aan dat ik de hele stek kan driften zonder ergens te
blijven haken.
Ik werp trouwens steeds met een zijwaartse worp in. Dit steeds 2/3 meter
stroomafwaarts. Zo kan ik de drift beter controleren.
Zo nu en dan moet je de hoofdlijn van het wateroppervlak tillen en weer achter
de dobber leggen tijdens de drift.
Als je dit niet doet, blaast de wind een bocht in de lijn en drijft de dobber
ongecontroleerd over de stek.
Tijdens de drift probeer ik de dobber niet te beroeren. Enkel de stroming stuwd
mijn dobber voort.
Alleen als ik op die manier geen aanbeten krijg rem ik de dobber af en toe wat
af.
Door dit te doen komt het aas wat omhoog en dwarrelt het daarna terug naar de
bodem.
Voeren doe ik meestal met maden
die ik ongeveer twee meter stroomopwaarts de stek inwerp.
Vis ik met partikels dan werp ik deze slechts één meter stroomopwaarts omdat
deze zwaarder zijn en vlugger naar de bodem zakken.
Het is erg belangrijk om bij iedere inworp bij te voeren.
Soms gebruik ik ook een grondvoer dat met casters, maden of/en partikels is
verzadigt. Meestal maak ik dit zwaarder met hengelaarde.
|