|
Vistechnieken - Matchvissen -Artikel
Klik op de afbeelding voor
een vergroting
|
Tips van een meervoudig kampioen
|
De standaard lengte van een matchhengel is zo
rond de 3.9 meter, maar zelf gebruik ik een iets langere hengel van 4.2 meter.
Hiermee kan ik net iet verder werpen.
Daarom ook een wat forsere molen met een grote spoel. Dat werpt probleemloos
iets verder.
Als hoofdlijn gebruik ik doorgaans 20/00 nylon. Vaste stok vissers vinden dit
aan de dikke kant maar wat mij betreft is dit de ideale dikte, en daar heb ik
mijn redenen voor.
Matchdobbers wegen doorgaans behoorlijk en tijdens het werpen komt er veel
kracht op de lijn en loodhagels te staan. Voor mij is het belangrijk dat mijn
loodzetting niet verschuift. Hagels van zacht lood verschuiven gemakkelijk, dus
kies ik voor hard lood.
Die blijven op een dikkere lijn beter op hun plaats.
Ook krijg je met een dikkere lijn minder snel pruiken tijdens het werpen. En als
laatste is een dikkere lijn stijver, waardoor deze zich minder snel om de
loodzetting wikkelt en dus veel minder in de war geraakt.
Wat betreft de dobberkeuze hou ik het simpel, met dobbers die 8 tot 10 gram lood
kunnen dragen vis ik gemakkelijk 45 meter uit de kant. Mijn matchdobbers zijn
allen van het merk Rive. Het drijflichaam is van balsahout en ze zijn aan de
onderkant uitgelood met een messing gewicht van ongeveer 1 gram. Dit gewicht
zorgt ervoor dat deze tijdens de worp mooi tegen het hoofdlood hangt.
Hierdoor raakt de montage minder snel in de war.
Wanneer het water licht stroomt, dan gebruik in een pauwenveer matchdobber met
een diep in het water liggend drijflichaam.
Dit geeft de mogelijkheid om de montage dusdanig uit te loden dat er een
loodhagel op de grond ligt en deze de drift over de voerplek duidelijk
vertraagt.
Bij rustig water vis ik daarentegen het liefst met een holle antenne. Deze
reageert duidelijk gevoeliger.
De montage.
Als eerste schuif ik een kraal op de hoofdlijn, gevolgd door de dobber die aan
de onderzijde voorzien is van een dobberconnector die vrij over de lijn schuift.
Onder de dobber komt het hoofdlood te zitten. Dit mag uit niet meer dan 4
loodhagels bestaan.
Deze loodhagels variëren van 0.4 (BB) tot 4.8 gram (3SSG). Ze zijn groot genoeg
waardoor je ze altijd gemakkelijk kan verplaatsen of verwijderen.
Tussen de wartel en het hoofdlood plaats ik gegroepeerd nog 4 kleine nummer 6
loodhagels.
Wanneer ik één van deze vier tegen de miniwartel schuif, dan worden opstekers
nog duidelijker zichtbaar.
Aan het eind van de hoofdlijn knoop ik een mini wartel waaraan ik de onderlijn
bevestig.
Normaal vis ik op brasem met een onderlijn van 30cm en een haakje 16.
Als laatste maak ik een stuitje op de hoofdlijn.
Denk eraan om het stuitje te bevochtigen voor je het over de lijn verschuift om
de lijn niet te beschadigen.
Vistechniek.
Verwacht ik grote brasem, dan mag de onderlijn best in zijn geheel plat op de
bodem liggen.
Gaat het eerder om kleine brasem en voorn dan moet je niet te veel van de
onderlijn op de bodem laten liggen.
Iets experimenteren wijst dat vlug uit.
Werptechniek.
Met deze techniek minimaliseer ik het in de war werpen.
Allereerst breng ik de hengel achterwaarts terwijl ik naar een richtpunt blijf
kijken. Daarna breng ik de hengel in een vloeiende beweging over het hoofd naar
voor.
Om de afstand te bepalen plaats ik de lijn in de lijnclip op de molen.
Tijdens de worp laat ik de hengel iets meeveren wanneer de lijn de lijnclip
bereikt.
Zo land de montage beheerst op het water.
Zodra de dobber het water raakt duw ik de hengeltop onder water en sla de lijn
uit het water, waardoor de hoofdlijn beter zinkt.
Aansluiten draai ik de montage binnen tot precies boven de stek waarna ik de
beugel open zodat het lood richting bodem zakt en de dobber precies op de
gewenste plaats zich recht.
Het lijkt allemaal wel wat ingewikkelder dan het is, maar het is alleen een
kwestie van enkele keren oefenen.
Voeren.
Ik wil het nog even over mijn manier van voeren met de katapult hebben.
De meesten gebruiken de dobber als richtpunt maar dan schiet je de ballen vaak
te ver of te kort.
Zelf heb ik verschillende katapulten waarvan ik het elastiek zo aangepast
(ingekort) heb, dat bij maximale uitrekking een bepaalde afstand behaalt wordt.
En ik neem dus de katapult geschikt voor de afstand waarop ik vis.
Bij aanvang van een sessie schiet ik ongeveer 30 voerballen. |
|
|