Meun/Soort
|
De familie van de meunen
kent vier soorten die in onze regio kunnen voorkomen. |
|
Driedradige meun/Gaidropsarus
vulgaris
Max. lengte/gewicht: 60cm, gemiddeld
25cm.
Leefgebied/gedrag:
Noordoost-Atlantische
Oceaan vanaf de Middelandse Zee tot midden Noorwegen en de Noordzee.
Langs de Nederlandse kust zeldzaam. Leeft op een diepte van -10 tot -120 meter. De soort is met
name ’s nachts actief en schuilt overdag onder stenen. Paait in de
winter.
Voedsel: Kreeftachtigen, wormen en vis.
|
|
Vierdradige meun/Enchelyopus
cimbrius
Max. lengte/gewicht:
41cm. Nederlands record 2005: 27cm.
Leefgebied/gedrag:
Noordelijk deel van de
Atlantische Oceaan
van de
Golf
van Biskaje tot de
Barentszzee, via
Groenland naar Noord-Amerika tot het noorden van de
Golf
van Mexico.
De vis heeft een voorkeur voor zeebodems met zand en modder op een
diepte tussen -20 en -650 meter. De vierdradige meun komt zeer sporadisch
voor langs de Belgische en Nederlandse kust, maar
algemeen in wateren van het Nederlands continentaal plat dieper dan -25
meter
Voedsel: Kreeftachtigen, vis, wormen en weekdieren |
|
Vijfdradige meun/Ciliata mustela
Max. lengte/gewicht:
25cm, gemiddeld echter 17/20cm. Nederlands
record 1983: 27.5cm.
Leegbebied/gedrag:
Komt
voor in het Noordoostelijk deel van de
Atlantische Oceaan
tot bij
Lissabon. Verder
langs de Noorse kust, bij IJsland, rond de Britse Eilanden en in de
Noordzee. Hij komt algemeen voor langs de kusten van de
Lage
Landen.
Een goede stek is
het strand van Hoek van Holland tot en met Scheveningen, vooral 's
winters dé stek voor deze vis.
Vissen die
in het voorjaar en de zomer in de Waddenzee verblijven trekken in de
late herfst naar de Noordzee en komen weer terug in het voorjaar.
De vis heeft een voorkeur voor rotsige bodems, maar komt ook
voor op zandige zeebodems of bodems met modder en schelpresten op een
diepte tussen -10 en -120 meter
Voedsel:
Garnalen en kleine vis.
|
|
Noorse meun/Ciliata septentrionalis
Max lengte/gewicht:
20cm.
De Noorse meun lijkt erg op
de
vijfdradige meun. De
vis heeft vijf tastdraden, één aan de kin, twee bij de voorste neusgaten
en twee op de bovenlip. De verschillen met de vijfdradige meun zijn: de
gelobde bovenlip en het kortere rijtje korte vinstralen van de eerste
rugvin: 39-50
Leefgebied/gedrag: De Noorse meun komt
voor in het noordoostelijk deel van de
Atlantische Oceaan
rond de Britse Eilanden en in de
Noordzee en verder
naar het noorden langs de Noorse kust, bij
IJsland en de
Faeröer. Zeer
sporadisch langs onze kust.
De vis heeft een voorkeur voor zandige zeebodems of bodems met modder op
een diepte tussen
-10 en -100 meter.
Voedsel: Kreeftachtigen en wormen.
|
Vistechniek |
Er wordt niet
echt gericht op gevist maar komen steeds meer voor als bijvangst.
Wedstrijdvissers krijgen met meuntjes vaak toch wat centimeters op de
wedstrijdkaart. De grotere exemplaren tref je voornamelijk in dieper
water aan, maar rond de 20 centimeter zijn ze in de eerste zwin bij
laagwater uitstekend te vangen. Sta je in de buurt van strekdammetjes,
ga er dan vlak naast staan. Het best zijn ze te vangen bij nacht tussen
steenstortingen
U vangt ze aan een pier of slikzager. De haakmaat maakt niet zo veel uit, ze hebben een grote bek en haakje 4 past er makkelijk in.
Hieronder een montage
om deze visjes te vangen: een parapluutje, een soort van weegschaaltje,
maar dan met drie poten (afhouders) en aan de haaklijntjes kleine,
gebogen haakjes – een maatje no. 8 of zo. “Met dat systeem krijg je je
haken waar die beesten azen: plat tegen de bodem
|
|