Alver/Alburnus alburnus
|
|
Algemene kenmerken:
De alver is een zijdelings afgeplat, zilverachtig visje dat
behoort tot de karperachtigen. Bij direct zonlicht vallen ook de
parelmoerachtige
kleuren op die worden veroorzaakt door de grote hoeveelheid
guaninekristallen
in de schubben. Ze zijn hierdoor fraai zilverkleurig met een
blauwgroenige tint op de rug en flanken, de buik is zilverwit en
de bek is bovenstandig wat hem bestempeld als een oppervlakte
azer. Jonge alvers kunnen gemakkelijk met
kleine voorn
verward worden.
De
zijlijn
bij de alver is volledig, de aarsvin is wat langer.
Max lengte:
25cm. Normaal max 15cm. NL record 23cm - 1985. Is een langzame
groeier.
Leefgebied/gedrag:
De alver is algemeen te vinden in rivieren, maar ook in stilstaande
wateren van kanalen, meren en plassen.
In kleine, afgesloten wateren ontbreekt de alver veelal.
Hij geeft de voorkeur aan helder
water en is gevoelig voor vervuiling. Overdadige waterplantengroei wordt
gemeden. Zwemt voornamelijk in scholen aan of juist onder het
oppervlak. In het voorjaar paaien ze in ondiep water, vaak met een harde
ondergrond. Het kleverige
kuit
wordt in onderwaterplanten gelegd. Ze worden ongeveer 5 à 6 jaar oud en
ze zijn op hun derde jaar geslachtsrijp.
Het leefgebied van de Alver is voornamelijk West-Europa.
Alleen in de zuidelijke delen van Europa
komt alver niet voor (Spanje, Italië, de Balkan en Griekenland).
|
Vistechniek |
Op
wedstrijden kunnen alvers soms het verschil maken en alver is voor veel
roofvissoorten een topaas.
Om die twee redenen vissen we er soms gericht achter. Op andere momenten
ergeren we ons aan de school alvers boven onze visstek omdat ze het
afzinkend aas voor andere vissoorten bedoelt ongewenst aanvallen. De
meeste vissers weten het echter vaak niet als ze alvers vangen, meestal
verwarren ze deze met kleine voorns. Omdat ze vaak in grote scholen
rondzwemmen, is het op zo'n momenten niet moeilijk om alvers te vangen.
De uitrusting:
Alver zit meestal vlak bij de oever, daarom heb je dus geen lange hengel
nodig, een vaste hengel tot 5 meter is genoeg. Zitten ze verderop, laten
we zeggen op +11 meter, dan loont het vaak de moeite niet om de hengel
steeds te moeten afbouwen voor wat toch een miniem visje is. Op die
afstand is het trouwens zeer moeilijk een schooltje alvers ter plaatse
te houden.
Een elastiek in het topdeel is voor alver niet echt nodig maar de meeste specialisten
gebruiken deze toch. De grootste reden hiervoor is dat de
kans bestaat dat ook een grotere vis zoals een winde in het aangeboden
aas geïnteresseerd is.
Is het grotendeels kleine vis dan volstaat een elastiek nummer 2. Bij
iets grotere vissen een nummer 4.
Het best is te vissen met zeer lichte dobbers en dunne lijnen. Dobbers
met een drijfvermogen tussen de 0.4 tot max 1 gram zijn ideaal. En als
het onderste van de dobber dan nog iets dikker is dan de bovenkant, dan
heb je een ideale alverdobber.
Als lijn is 8/00 genoeg, al is er geen merkbaar verschil in de aanbeten
met iets zwaardere draad. Soms is dit zelfs beter omdat je continu de
vis uit het water takelt en als je dit vaak genoeg doet dan breek een
dunne lijn tijdens het vissen soms zonder verdere oorzaak. Om die reden
vis ik ook steeds met een onderlijntje dat 2/00 dunner is waardoor ik in
snel tempo verder kan vissen bij een eventuele breuk.
Neem de lijn zo ongeveer 1 tot 1.5 meter korter dan de hengellengte om
tijdens het vissen de hengel niet te moeten afbouwen.
Als haak kiezen we een maatje tussen 16 tot 24. Op lastige dagen
een maatje 24 voorzien van één muggenlarve. De grotere maten beaas ik
meestal met een pinkie. Op maat 16 is dit meestal één made.
Een enkele muggenlarve is het best vangende aas op moeilijke dagen en helder
water. Zelf verkies ik echter een pinkie als ze goed op beet zijn omdat
ik hiermee nu eenmaal vlugger kan vissen.
Als standaard loodzetting is een compacte loodzetting met daaronder een
verklikkerloodje nummer 10 (0.04gr) ideaal. Dit extra loodje heeft
opstekers beter weer en maakt het mogelijk om aanbeten in de afzinkfase
beter te zien.
Lokaas:
Het voer moet zeer fijn gezeefd worden en niet naar de bodem zakken maar
blijven wolken onder het oppervlak. In normale omstandigheden voeren we
met een vrij droog mengsel. Ver werpen is immers niet nodig. Is er veel
wind of vis je in stromend water, dan maak je het voer juist uiterst nat
waardoor het ook onmiddellijk oplost in het water en zo ook blijft
wolken. Met melkpoeder kan het effect van wolken nog versterk worden.
Het spreekt vanzelf dat je nooit veel voert, maar zeer regelmatig kleine
hoeveelheden met vrij korte tussenpozen. Dit zowel om de vis naar je
stek te lokken maar ook om hem op je stek te houden.
Viswijze:
Over het algemeen vissen we in de bovenste waterlagen, soms maar 30 tot
40 cm diep. De grotere visjes zitten meestal onder de kleintjes. Wil je
daar gericht op vissen dan groepeer je het lood dicht bij het aas,
waardoor het vlugger door de bovenste waterlagen zakt. In het ander
geval verdeel je het lood om het aas langzaam te laten zakken. Meestal
wordt het aas dan reeds genomen tijdens het zakken. Dat uit zich in een
plat wegschietende dobber.
Sommige Italiaanse vissers zijn specialisten op het gebied van alver
vissen. Ik zag ze bezig op de volgende manier: Met een overhandse worp
werd de lijn gestrekt ingegooid. Onmiddellijk werd de hengel langzaam in
een halve cirkel naar de oever toe bewogen. Als er geen aanbeet volgde
werd deze beweging herhaalt. Meestal echter volgde de aanbeet reeds kort
na het inwerpen tijdens de slepende beweging. Omdat er hier slepend
gevist werd, was de dobber iets dieper afgesteld waardoor het aas toch
op de juiste diepte gesleept werd.
Alvervissen is een snelle visserij, de visjes worden dan ook nooit
geschept, maar onmiddellijk na het haken opgetild. Om geen tijd te
verliezen bij het onthaken vissen we ook steeds met een weerhaakloze
haak. |
Montages |
|
|
|