Om zich voor een glijdende beweging klaar te maken, scheert de vis met grote snelheid vlak onder het wateroppervlak door, en houdt daarbij de vinnen dicht bij het lichaam. Als de vis het water verlaat, spreidt hij zijn vinnen uit. De staartvin is gewoonlijk diep gevorkt; het onderste gedeelte van de vin is langer dan het bovenste. De vis beweegt snel de onderste kwab om zich voort te bewegen als het overige deel van het lichaam het water reeds heeft verlaten. Uiteindelijk komt zelfs de staart boven het water uit. Vliegende vissen klapperen niet met hun "vleugels". Bij het glijden kan een vliegende vis zijn snelheid bijna verdubbelen, soms tot wel 60 km/uur. Met deze techniek overbrugt de vis gewoonlijk een afstand van 30-50 meter met een hoogte van maximaal 1,5 meter. De vliegende vis kan ook een serie glijdende bewegingen maken, waarbij hij elke keer de staart in het water dompelt en een voorwaartse stoot maakt om zich zo opnieuw af te zetten. De vliegende vis vliegt dus eigenlijk niet maar glijdt door de lucht door middel van luchtdruk
De vliegende vissen (Exocoetidae)
zijn een familie
straalvinnige
zeevissen bestaande uit ongeveer 70 soorten, gegroepeerd in 7
tot 9 geslachten. Vliegende vissen komen in alle belangrijke
oceanen voor, hoofdzakelijk in warm tropisch en subtropisch
water. Hun belangrijkste kenmerk zijn hun borstvinnen, die
ongewoon groot zijn en de vissen in de gelegenheid stellen korte
duikvluchten te maken om te ontsnappen aan roofdieren. Bij
sommige soorten zijn de bekkenvinnen ook ongewoon groot, en
lijkt het alsof de vis vier vleugels heeft.