De verkenning
Tenzij we het viswater kennen, is onze eerste actie het
verkennen van het water. Soms zijn er een aantal proefworpen nodig op
verschillende afstanden. Je kunt telkens de seconden tellen die het lood nodig
heeft om de bodem te bereiken. Zo bepaal je grofweg de diepe en ondiepe
plaatsen. Trek het lood ook eens over de bodem naar je toe, om de gesteldheid
van de bodem, glad of oneffen, schoon of vuil te ontdekken. En met veel geluk
vindt je een helling, toch altijd een meerwaarde voor een stek. Praten met
lokale vissers kan soms meer opleveren dan je voor mogelijk houdt, ze delen maar al te graag hun kennis over hun water.
De visplaats
Eenmaal beslist waar we gaan vissen bevestig ik een open voerkorf en werp die
vol naar de uitgezochte plaats. Dit doe ik om de richting en afstand te bepalen,
en ook om te zien of het gemakkelijk te doen is om op de beoogde plaats te
werpen en te vissen. Om de richting te bepalen gebruik ik een of twee vaste
herkenningspunten op de tegenovergestelde oever. De afstand leg ik vast door de
lijn in de lijnclip te bevestigen na de worp. Onmiddellijk daarna zet ik die
afstand uit op de oever door de lijn af te rollen en de afstand te markeren met
twee stokjes. Moest ik nu op de een of andere manier de lijn breken tijdens het
vissen, of de lijn is plots uit de lijnclip, dan kan ik de juiste afstand steeds
weer uitmeten en vastleggen. Daarna steun ik de hengel af. (zie hoofdstuk
afsteunen)
Het voeren
Nu begin ik met
een 6 tot 8 worpen te maken, waarbij ik de voerkorf iedere maal ledig op de
voerplek met een kort rukje aan de hengel. Zuiver werpen is van vitaal belang,
om het lokaas niet te veel te verspreiden.
- Vis ik niet al te ver uit de kant en binnen werpafstand, dan kies ik zelfs
vaak voor het gewoon aanleggen van een voederplaats met enkele kleine
voederballen, en neem ik van in het begin een wartelloodje in de plaats van een
voederkorf.
- Zijn de vissen volop aanwezig op de voederplaats, dan verwissel ik ook vaak
de voerkorf voor het wartelschuiflood om de vissen minder te verstoren. Wil ik
daarna iets bijvoederen, dan wissel
ik terug.
Het vissen.
Pas daarna maak
ik de volledige montage klaar met de haak aan de lijn. De keuze van de montage
is in de eerste plaats een persoonlijke voorkeur
(zie montages). Vissen we met gevlochten lijn, dan
maken we altijd een voorslag van nylon. Doe
je dat niet dan krijg je zeker minder beten. Twee keer de lengte van de hengel
is voldoende. Vaak moet ik deze tijdens het vissen aanpassen aan de aanbeet of
aan de manier van bijvoederen. Zo neem ik na een tijd een halfopen of gesloten
voerkorf om levend aas naar de voerplek te brengen. Bijten de vissen erg lui,
dan kan bv een lange loodlijn met een korte haaklijn uitkomst bieden.
Direct na de worp, waarbij ik de lijn met de vinger afrem zodat de slag niet
rechtstreeks op de lijnclip terechtkomt, sluit ik de molen en blijf met de
hengeltop het lood nawijzen. Bedenk hierbij dat, zeker op diep water, het lood
en aas behoorlijk naar ons toe zakken. Net voor het lood de bodem raakt, door
mee te tellen kunnen we dat moment feilloos bepalen, leg ik de hengel op het
uiterste van de steun en hou de lijn onder spanning. Tijdens het strak trekken
van de lijn moet je wel bedacht zijn op vroege beten. Zeker als er veel vis op
de stek aanwezig is, gebeurt dit vaak. Karakteristiek voor zo'n vroege aanbeet,
is een heftig trillen van de top. Een doorgaande felle haal op een dergelijke
beet levert bijna altijd een gehaakte vis op. Gebeurt dit niet, dan trek ik het
lood nog een halve meter naar me toe, met de bedoeling de lijn mooi strak te
leggen. Na verloop van enkele minuten zonder beet verplaats ik het lood en aas
nogmaals. Nu met de bedoeling de aasplek af te zoeken en tevens de aanwezige vis
te prikkelen. Op sommige dagen en zeker op voorn, is dit een effectieve manier
om te vis tot aanbeten te verleiden. Bij brasem is dit minder het geval, maar
ook dan kan het soms resultaat opleveren.
Zo vis ik het aas over de volledige voerstek heen. Indien er geen resultaat
volgt, dan haal ik de lijn in, hervul de voerkorf en begin van vooraf aan.
De beet
Aanbeten kunnen
zich in een grootte verscheidenheid voordoen. Ze variëren van een licht
nauwelijks merkbaar trillen van de top, tot en met het zonder inleiding
plotseling naar het water ombuigen, met een heftigheid, die veronderstelt dat de
vis de hengel uit de steun probeert te trekken. Misslaan op een aanbeet is
bepaald geen schande bij deze manier van vissen, en komt zelfs geregeld voor.
Vraag niet waarom, maar het is zo ! Gebeurt het te veel, dan moet er een oorzaak
zijn. Een te grootte of te kleine haak of te groot aas voor te kleine vis. Het
kan ook zijn dat de lengte van de onderlijn of de voerkorf te lang of te kort
is. Maar vaak is het omdat we te vlug aanslaan na de eerste inleidende tik op de
top. Andere dagen is dit tikje vaak het enige bewijs van een aanbeet en moet er
aangeslagen worden op de eerste tik. Uitproberen is ook hier de leuze. Het kan
ook, zeker als er volop brasem op de stek zit, dat de vissen tegen de lijn
aanzwemmen. Hierdoor wordt de tip zonder enige waarschuwing met een felle ruk
naar het water getrokken en keert ogenblikkelijk in zijn oude stand terug.
Misslaan is dan evident. Om dit 100% zeker te controleren kun je eens enkele
minuten zonder aas op de haak vissen. Een goede remedie hiertegen is vaak iets
dichter bij vissen. Dat wil zeggen aan de binnenkant van de voerplek. Soms kan
het gebeuren dat de tip in plaats van naar het water toe uit te buigen, plots
terugvalt. Ook dit is een beet. De vis verplaatst hierbij het lood naar de oever
toe. |
Men kan bijna al het bovenstaande ook
gebruiken voor de swingtip, maar hier volgen nog enkele
tips speciaal voor het swingtipvissen.
Een goede swingtip is nu meestal net als de quivertip voorzien van meerdere oogjes.
Een punt om op te
letten is dat het onderste geleideoogje zo dicht mogelijk bij het rubberen
verbindingsstuk gemonteerd is. Bovendien mag de ruimte van het siliconenrubber niet te groot zijn,
zodat de tip niet over zichzelf heen kan slaan. Een ruimte van 1cm tussen
hengeltop en swingtip is ruim voldoende. Voor de speciale manier van afsteunen,
zie hoofdstuk
afsteunen.
Trek de lijn na het inwerpen onder water, door van zodra het lood het water raakt
de hengeltop
diep in het water te steken en de lijn met enkele korte rukjes onder water te
trekken.
Gebruik daarom een gemakkelijk zinkende lijn of ontvet ze met een zeepoplossing.
Zodra de swingtip terugvalt begin je de slappe lijn strak te draaien. Daarna
zetten we de swingtip op
scherp door hem iets uit het lood te plaatsen. Deze stand geeft net voldoende
spanning om opklimmende en terugval beten te registreren. Om zo licht mogelijk te vissen
gebruiken we altijd de lichtste tip als
mogelijk is. Op niet te grote afstand is een tip van 23cm voldoende ,
gaan we boven de 20 meter dan is een tip van 30cm of langer beter, en boven de 40 meter is een tip van
50cm geen overbodige luxe. Voor diep water is eveneens een zwaardere en langere tip noodzakelijk dan
normaal.
Het zetten van de haak kan zich beperken tot een snel maar beheerst uitgevoerde
zijdelings naar
achter gerichte zwaai. Het ideale moment hiervoor moet je meestal zelf
ondervinden op de visdag.
Een algemene regel is wel dat je aanslaat op het moment dat de tip blijft hangen.
Dit is niet het hoogste punt van de aanbeet. maar dat merk je wel. De
gemakkelijkste aanbeet om
op aan te slaan is die, waarbij de swingtip na enkele inleidende schokjes
gelijkmatig omhoog klimt. we slaan dan eerder te vroeg dan te laat aan. Ook het terugvallen van de tip, veroorzaakt door
een vis die het lood richting oever verplaatst, is een aanbeet waarop we moeten
aanslaan.
Extra
Bij winderig weer kan men gebruik maken van een tip verzwaard met looddraad of
een verschuifbaar
gewichtje. Hierdoor is de tip minder gevoelig voor de wind, maar ook minder
beetgevoelig.
Zelf vind ik het ondingen, en op zo'n moment kies ik liever voor de quivertip.
|
·
Stroomt het hard dan steun je de hengel schuin omhoog af. Dus recht voor je uit
de top naar de hemel. Hierdoor krijgt de stroming veel minder vat op de lijn en
scheelt het een stuk in lood.
·
Wanneer de beten wegvallen kan het helpen door de korf te vervangen door een
gewoon wartellood.
·
Als
de beten wegvallen kan het ook helpen door een metertje verder te werpen. Door
het afzinken van de korf ligt deze vaak steeds een meter meer naar de kant toe,
en de grootste hoeveelheid van het lokvoer vaak een meter verder.
·
Wanneer de vis erg traag en voorzichtig bijt, kan het lonen om een schuifmontage
op de feeder te gebruiken. Hierdoor is er minder weerstand van de korf.
·
Gebruik bij de start een groottere korf om de voerstek snel op te bouwen en
vervang deze daarna door een kleinere korf |