Afhankelijk van de omstandigheden zoals stromend
of stilstaand water, diep of ondiep, wel of geen wind, kortbij of ver vissen, op de bodem of tussen twee waters,
gericht op voorn of andere vis, enz...
moeten we kiezen we voor de een of andere dobber.
Op zijn beurt moet deze dan weer op een bepaalde manier uitgelood worden. Een
van de hoofdregels bij het uitloden van matchdobbers is: dat het grootste
gedeelte van het lood, ongeveer 2/3 bijna steeds bij de dobber geplaatst wordt.
Minimaal zeker 50% maar liever nog 80%.
Een andere regel is, dat je kan stellen dat het draagvermogen van de dobber per
meter werpafstand met 0.1gram moet toenemen. Een dobber van circa 3 gram is dus
geschikt voor afstanden rond de 30 meter.
Bij het verdelen van lood over de lijn zal je minder in de war werpen als je
ieder loodje net één of twee centimeters onder de afstand van het vorige loodje
plaatst.
Maar zoals steeds bevestigen ook hier in alles de uitzonderingen de regel.
Onderstaand een reeks voorbeelden van ervaren mathvissers die je een
overzicht geven van de verschillende mogelijkheden elk met hun
eigen mening en soms tegenstrijdig. Aan u om de juiste keuzes te maken.
|
Stilstaand of licht stromend water
|
Montages voor stilstaand water/lichte drift
Algemene uitlodingen. |
Als dobber voor stilstaand
water nemen we een model met een lange dunne antenne met of zonder drijflichaam.
Op groottere afstand kies je eerder voor een dikkere top vanwege de
zichtbaarheid. Een dikker drijflichaam zorgt voor extra draagkracht en staat ook
rustiger bij wind en golven.
De tekeningen tonen enkele voorbeelden van het uitloden van een dobber met een
draagvermogen van 2 gram/5BB. Ongeveer 2/3 van het loodgewicht komt bij de
dobber, de rest wordt, volgens de omstandigheden, verdeeld over de lijn
aangebracht.
Bijten de vissen goed, in de buurt van de bodem, dan plaatsen we meer lood
beneden op de lijn zodat het aas sneller zakt. Pakt de vis het aas tijdens het
zakken dan plaatsen we slechts weinig lood op de lijn waardoor het aas zwevend
zinkt. Het voorbeeld is uitgewerkt voor een diepte van 2meter, voor andere
dieptes moet de verdeling evenredig aangepast worden. |
1: Normale montage.
2: Vis bijt voorzichtig.
3: Vis aast tussen twee waters.
4: vis aast bij de bodem en bijt goed.
5: montage voor tegenwind. |
|
Montages inserted waggler
Gebruikelijke uitloding |
Op stilstaand water
gebruiken we meestal een waggler die voorzien is van een fijne topantenne. Deze
is altijd veel gevoeliger dan een dikke top en verdient daarom, als het ook maar
enigszins mogelijk is, de voorkeur.
Mits scherp uitgelood maakt de dunne antenne de meest schuwe en kleinste beten
zichtbaar. Door het direct aan de dobber geplaatst lood zal de pen direct na de
worp al gedeeltelijk gaan staan. Naar gelang het verdeeld lood op de lijn naar
de bodem zakt, recht de pen zich naar de positie die we bij het uitloden voor
ogen hadden. De vis pakt met deze uitloding ook vaak het aas tijdens het zakken.
Je moet dan ook na de worp onmiddellijk attent zijn op mogelijke afwijkingen
tijdens het gaan staan van de pen.
Onderstaand een zeer gebruikelijke uitloding voor de inserted waggler. |
|
Montages Bodied waggler
Gebruikelijke uitlodingen voor grotere afstanden |
1:
Deze loodverdeling voor een diepte van +- 3meter, waarbij bulklood en
verklikkerloodje aangepast kunnen worden aan de omstandigheden is een prima
basis waggler uitloding.
Het is de bedoeling dat het aas zo snel mogelijk zakt naar 1 tot 1.5 meter boven
de bodem en daarna natuurlijk daalt.
Uitloding: De twee loodjes Nr1 komen op ongeveer 120cm van de haak (nooit boven halfweg de diepte) en dan verdeeld over de lijn met iets grotere
tussenafstanden nog eens 2 nr4 en 1 nr6. Als laatste op +- 30cm van de haak een
verklikkerloodje nr8.
2:
Is een over de lijn verdeelde loodzetting voor een natuurlijke aasaanbieding.
Hier is de tussenafstand tussen de loodjes steeds iets groter, oplopend van
onder en naar boven.
3: Hier is gewerkt met een gelijke afstand tussen ieder loodje, verdeeld
over de volledige diepte.
|
|
Schuivende onverzwaarde waggler (slider) |
Een vaste montage is de meest gebruikte. Maar
als de waterdiepte groter is dan de hengellengte of als we op een stek zitten
waar er bijna niet met een lange lijn kan geworpen worden (bomen) bied de
schuivende montage de oplossing. De dobber kan hierbij vrij over de lijn
schuiven tussen lood en stuitje.
Een sliderdobber of een waggler die we als slider gebruiken bevestigen we liefst
gemakkelijk verwisselbaar op de lijn met een connector. Een echte sliderdobber
kan ook rechtstreeks op de lijn gebruikt worden, hij is immers voorzien van een
oogje dat zo klein is dat een nylonstuitje er niet doorheen kan.
Echte sliderdobbers zijn echter moeilijk te krijgen en we gaan dan ook uit van
gebruikelijke wagglers, echt verschil maakt het niet. |
1: Gegroepeerd lood voor gunstige omstandigheden.
2: Bij tegenwind worden de twee loodjes naar elkaar geschoven.
3: Voor verre worpen en bijtlustige vis. |
Gebruik je een geknoopt stuitje, plaats dan een
een rubber kraaltje tussen stuitje en dobber.
Je kan ook een kraaltje plaatsen tussen dobber en lood als stootkussentje bij
het werpen.
In het voorbeeld is gebruik gemaakt van een siliconen adapterbuisje, je kan
echter om het even welke lijngeleider gebruiken met speld. |
|
Schuivende waggler
Speciaal brasem |
|
Zware schuifmontage voor diep
water. |
Een variatie
gebaseerd op de avon montage en ontwikkeld om op grote afstand te vissen (tot wel 40 meter) en diep water, maar
het kan ook op ondiepere stukken. Dikte van de onderlijn is tussen de 8/00 en 12/00. Haakmaat tussen de 14 en 20 afhankelijk van de grootte van de vissen. Hoofdlijn
16/00 |
|
Montage EK 2006
Diep water/grote afstand |
Deze montage is
gebruikt op het EK door de Italianen. De diepte waarop gevist werd was 10-15
meter en een werpafstand van + 40 meter. Op de molen een zinkende lijn van
12-14/00. Hieraan een voorslag van circa 20 meter 18/00. Deze voorslag is
nodig door de vrij zware dobber 15 tot 20 gram. Vis je korter dan
40 meter dan kan de voorslag achterwege gelaten worden.
Er werd ook gebruik gemaakt van twee stuitjes om het verschuiven tegen te gaan.
De plaats waar het stuitje op de lijn zit even zwart maken met een
watervaste viltstift helpt extra om niet te verschuiven. Gebruik geen
speldwartel dit zorgt alleen voor in de war raken van de lijn. Het hoofdlood
bedraagt ongeveer 90% van het totale resterende draagvermogen. Het hierin
verlijmd plastic buisje dient als afhouder zodat de lijn niet om de dobber heen
kan slaan tijdens de worp.
Op de mini-swivel komt een dik stukje siliconenslang dat tevens diens doet als
schokbreker voor het lood.
Vis je gericht op brasem dan zorg je dat het hoofdlood net boven de bodem komt.
Voor voorn is het voldoende als de haak net de bodem raakt.
Bij zijwind of stroming wordt met de swivel en enkele loodhageltjes op de bodem
gevist. |
|
Montage Alan Scotthorne
(meervoudig wereldkampioen)
Stilstaand water: voorn/brasem/kleine
karpertjes |
De dobber is onderaan
voorgelood met een gewicht van een of twee gram. Het gewicht helpt om de dobber
tijdens de worp kort op de verzwaring te houden.
De dobberadapter (gewoonlijk Drennan) wordt de opening van de wartel met een
tang iets dichtgedrukt, zodat het stuitje niet door het oogje van de wartel
glijdt. Of anders gebruik je een kraaltje.
Voor de compacte verzwaring gebruik je nooit meer dan 4 loodhagels, anders kan
de lijn tijdens de worp snel in de war raken.
Gewoonlijk zit deze verzwaring op 1.5 m boven de haak. Naar gelang de
omstandigheden kan dit soms iets hoger zijn.
Wanneer de vissen het aas al tijdens het afzinken pakken en op half water te
vangen zijn, dan schuif je de verzwaring verder omhoog. Het aas zinkt daardoor
nog langzamer en natuurlijker af.
De 1 of 2 verklikkerloodjes variëren in grootte. bv 1 loodhagel (0.4gr) om het
van de bodem oppakken van het aas door kleine brasem duidelijk weer te geven.
Maat 8 (0.06gr) dan weer voor blankvoorns.
Tussen de hoofdlijn (20 tot 25/00) plaats je steeds een microwartel die voorkomt
dat de lijn gaat kinken.
De onderlijn is afhankelijk van hoever je op de bodem vist, 20/30 cm is normaal.
Bij kleine brasem, waarbij de onderlijn slechts vaak 4cm op de bodem rust is
15cm voldoende.
Is er een sterke onderstroming dan gebruik je meerdere verklikkerloodjes: 2 of
3 nummer 8.
Deze zorgen voor een statische aaspresentatie die bij brasem het meest geliefd
is.
Starten gebeurt steeds met haakmaat 18. Zijn de aanbeten voorzichtig dan een
maat 20 en als alles vlot gaat kan een 16.
Bijvoeren doet hij om de 20 minuten met drie nieuwe voerballen. |
|
De lift montage
Stilstaand water, kanalen, trage stroming. Werpgewicht tot 20 gr.
|
Een fijne dobbermontage voor het vissen in de buurt van de oever. De
lichte korte dobber (waggler) moet na
het uitloden en peilen van een extra loodhagel worden voorzien. Het gewicht van
dit verklikkerloodje is zo
gekozen dat dit de dobber net onder zou laten gaan. Blijft de dobber na het
inleggen plat liggen dan moet deze
beetje bij beetje naar beneden worden geschoven, totdat de afstelling klopt en
de dobber alleen nog met het
topje boven water uitsteekt. De afstand tussen het verklikkerloodje en het aas
bedraagt 3 tot 8 cm.
Pakt een vis het aas dan tilt hij het loodje op. Hierdoor komt de dobber schuin
omhoog en gaat zelfs plat op het oppervlak liggen. Een zeer gevoelige vismethode voor voorzichtig aanbijtende
vis. |
|
Verzwaarde Dobber
|
De dobbers zijn voorgelood, zodat met enkele
loodhagels de dobber perfect in het water staat. Met deze dobbers kun je het
loodgewicht vaak onderaan de dobber veranderen door ringetjes toe te voegen.
Veel hengelaars gebruiken voorgelode wagglers. Met een voorgelode waggler kan door het grotere gewicht verder
geworpen worden. Na de worp gaat hij door de verzwaring reeds gedeeltelijk
staan, waardoor hij vaker dichter tegen een opstakel kan gevist worden. |
Een vaste
montage en enkele varianten van de schuivende dobber
Let op de eenvoudige bevestiging van de dobbers, waarbij je gemakkelijk van
dobber kunt
wisselen zonder de hele opbouw te veranderen. |
|
Schuivende verzwaarde Dobber
|
Deze methode is geschikt voor het vissen op afstand
en op een diepte die
groter is dan de hengellengte. Een stuitje stopt de dobber op de uitgepeilde visdiepte.
Na het inwerpen gaat de dobber door het gewicht aan de onderkant vanzelf staan. Het gewicht en de manier
van uitloden bepalen de zinksnelheid van het aas. De visser kan zien hoe de
antenne van de dobber beetje bij
beetje doorzakt totdat hij zijn juiste stand heeft, en de lijn onder water
gestrekt is. Een aanbeet tijdens het
afzinken kan meteen gezien worden. De goed ontvette lijn wordt na het
inwerpen strak gedraaid en met
de hengeltop onder water getrokken, zodat de wind er geen vat op heeft. |
|
Schuivende verzwaarde Dobber (artikel)
|
Een uitgebreide beschrijving hiervan is te vinden
bij
Matchvissen artikels " Matchvissen met de stickfloat "
|
Stromend water
|
Stickfloat basis uitloding
|
Bij deze uit Engeland afkomstige methode "trotting" genoemd, laat u een
zorgvuldig uitgelode dobber over een van tevoren uitgepeilde stek driften. Het aas
bevindt zich
daarbij vlak boven de bodem of sleept er overheen. De visser controleert met
een geopende beugel van de werpmolen de lijnafgifte met behulp van de wijsvinger. Het met
tussenpozen tegenhouden van de lijn en dobber laat het aas een klein beetje omhoogkomen,
een aasaanbieding
die vaak een aanbeet uitlokt. De plaats waar het lood op de lijn komt is
afhankelijk van de stroming.
Een stick vist het ideaalst in waters van 1 tot max 3 meter diep. Bij grotere dieptes worden de kwaliteiten van de stick
twijfelachtig. Ook de waterstroming mag niet te overdreven fel zijn. Een
gelijkmatige niet al te snelle stroming is prima. Met de stick is de visafstand
ook beperkt. Deze manier van dobbervissen is immers in de eerste plaats
ontworpen voor Engelse riviertjes van hooguit 15 meter breed.
Stickfloats worden altijd vast op de lijn gevist, dus met een bevestiging boven
en onderaan de dobber.
|
Enkele basis uitlodingen:
Een uitgebreidere beschrijving hiervan is
te vinden bij Matchvissen "artikels" |
|
Stroomafwaarts driften boven grond
Deze montage kan ook zowel aan match, Bolognese of iets langere werphengel gevist worden.
|
Een
eenvoudige maar doeltreffende montage voor het vissen op stromend water. De
loodhagels houden het aas vlakbij de bodem. Uitloden doen we iets dieper dan de
waterdiepte, en vissen zo dat het aas steeds voor de dobber uit drijft.
|
|
Stroomafwaarts met op de bodem
liggend aas.
|
Een traditionele
methode uit Engeland waar het " trundelen" wordt genoemd. De waterdiepte
moet op voorhand nauwkeurig gepeild worden, en de dobber die een behoorlijk
gewicht moet kunnen dragen wordt dieper dan de waterdiepte afgesteld zodat een
deel van het lood op de bodem komt te liggen. De lijn wordt stroomafwaarts
ingeworpen. Hierna trekt u de lijn voorzichtig strak tot de dobber, die
behoorlijk is overlood (zo uitloden dat hij onder normale omstandigheden zou
zinken) half gaat staan. Het aas ligt nu stroomafwaarts voor het lood op de
bodem. Een met de kop in de stroming zwemmende vis vindt nu eerst het aas,
zonder door de onderlijn te worden gehinderd. U kunt zo nu en dan wat
lijn toegeven en het aas een of twee meter laten afdrijven door de lijn met de
dobber wat op te liften en mee te laten gaan met de stroming om de plaats af te
zoeken naar azende vis.
|
|
De Avon - montage
Diep water, snelle stroming,
keerstromen en hoogwater.
Hengellengte 4 tot 7 meter
(ook bolognesehengel)
|
Het inzetten van zwaarder materiaal is in bovenstaande
omstandigheden noodzakelijk. Een lichte uitrusting is dan niet meer voldoende om
het aas in de buurt van de bodem te brengen en het daar gecontroleerd te houden.
In zo'n geval maken we gebruik van de dikbuikige Avon dobber zonder antenne. Het
hoog geplaatste drijflichaam zorgt voor een stabiele drift in de onrustige felle
stroming. Het verder naar beneden geplaatst lood brengt het aas snel tot vlak
boven de bodem. Het aas kan ook over de bodem slepend gevist worden. Als lood
kan men een paar zware loodhagels groeperen of gebruik maken van een " olivette
" schuifloodje.
Tip:
De lijn goed invetten zodat deze mooi drijft. De lijn moet tijdens het vissen ook steeds achter de wegdriftende dobber
blijven. Dus geen bocht in de lijn laten ontstaan. |
|
Enkele andere Avon - montages |
A: Langzame stroming
Het grootste gedeelte van
het lood komt dicht bij de dobber op de lijn. Het aas zinkt langzaam en natuurlijk naar de bodem en wordt vaak tijdens het
afzinken gegrepen.
B: Snelle stroming
Het meeste lood komt in de
buurt van de haak. Hierdoor zinkt het aas sneller naar de bodem en blijft daar tegenaan.
Tip: In de koudere periodes volgen de vissen het aas niet zo actief als in de
zomer.
Specialisten vertragen de drift en laten het aas aan een langere onderlijn over
de bodem slepen. |
|
|
|