Vastestokvissers en competitievissers weten als
geen ander hoe belangrijk het uitpeilen van de visplek is.
We komen er in de eerste plaats de diepte mee te weten, maar het levert ons
vaak nog veel meer andere informatie zoals: |
- Of er diepere en ondiepere plaatsen zijn.
- De aanwezigheid van obstakels, bodemvuil of waterplanten.
- De mate van de helling van de bodem.
- De bodemgesteldheid, modder, vast of rottende bladeren.
|
Voor veel beginnende matchvissers is juist het
goed peilen een van de grootste hindernissen en vaak resulteert dat dan in
povere vangsten.
Het probleem dat zich bij het gebruik van een zwaar peillood voordoet, is dat
het slechts met moeite te werpen is. Er zijn immers twee verschillende punten
op de lijn waar zich een zwaar gewicht bevindt, namelijk het gewicht rond de
dobber en het peillood. De lijn is hierdoor volledig uit balans en een zuivere
worp is bijna onmogelijk.
Een peilloodje gebruiken we alleen bij een onverzwaarde waggler en op maximaal 15
meter. |
Op stilstaand water met een
zware loodhagel of ultra klein peillood. |
Op stilstaand water is peilen het gemakkelijkst.
Allereerst loden we de de waggler volledig uit zoals we willen vissen, met alleen
nog het tipje boven water.
Nu testen we of we de afstand waarop we willen vissen gemakkelijk kunnen werpen.
Hou er rekening mee dat we altijd enkele meter moeten terugdraaien om de lijn
mooi onder water te laten zinken.
Lukt dit gemakkelijk, dan bevestigen we een peilloodje. In dit geval gebruiken
we hiervoor een zware loodhagel die net voldoende zwaar is om de dobber te doen
zinken. We knijpen deze op de haak. We schuiven de pen tot ongeveer de diepte
die we verwachten en werpen vervolgens enkele meter over de visplek. Met enkele
slagen van de werpmolen zinken we de lijn waarbij we op de visplek komen te
liggen. Hierna geven we wat lijn terug. Opgepast, dit is echt noodzakelijk,
de lijn moet bij het peilen los tussen hengel en dobber hangen.
Eenmaal de spanning op de lijn weg zal de dobber zich onder invloed van het lood
rechten en zien we of deze te hoog of te laag staat.
In het eerste geval zal hij gewoon aan het oppervlak zichtbaar zijn, het
peilloodje ligt dan op de grond. In het tweede geval zal hij langzaam onder
water zinken, het peilloodje ligt dan niet op de bodem.
We markeren nu eerst de afstand met een viltstift op de lijn om steeds op
dezelfde plaats/afstand te peilen tijdens de volgende worpen.
De volgende worpen verschuiven we de pen tot we ongeveer de juiste diepte hebben. Dit wil zeggen dat we als we de dobber één dobberlengte omlaag brengen deze
zinkt, en als we hem daarna één dobberlengte omhoog brengen deze aan het
oppervlak blijft staan.
Nu hebben we de juiste diepte op enkele centimeter nauwkeurig en voor ons is dat
voldoende.
Als eerstvolgende punt plaatsen we nu de diepte uit zodat we bij lijnbreuk niet
opnieuw moeten beginnen. Dit doe ik waar het mogelijk is met een krijtje en
anders met twee stokjes die ik op de juiste lengte in de grond steek nabij de
visplaats.
Daarna verkennen we met een tiental worpen de omgeving van onze visplek.
Misschien vinden we enkele meter rechts of links een put, of zien we dat we
juist op een helling uitgeworpen hebben. Neem de tijd voor die enkele worpen
meer, het geeft je een goed beeld van de bodem en wie weet geeft het je de
informatie die je kan gebruiken om juist voor een visstek enkele meter meer naar
rechts, links, verder of dichter te kiezen. Vergeet dan niet om terug
de de nieuwe afstand en diepte te markeren. |
Op stilstaand water met
peillood grotere afstanden
of met voorgelode wagglers. |
Staat er nogal wat trek of wind op het water,
dan is een klein knijploodje niet voldoende en maken we gebruik van een
gewoon klein peillood.
Zoals ik reeds beschreef is werpen met een uitgelode lijn en een peillood bijna
niet te doen. Als je slechts een kleine afstand uit de oever vist, laten we
zeggen 15 meter dan lukt dit nog wel, maar voor langere afstanden
gebruiken we de volgende methode.
Het vooraf uitloden van de waggler laten we achterwege !
Als de lijn niet uitgelood is hebben we namelijk maar één werpgewicht en dat is
het peillood. Daarmee valt accuraat te werpen.
Maar om nu te kunnen peilen moeten we de dobber wel eerst vastzetten op de
lijn.
Dit kunnen we door toch gebruik te maken van twee kleine loodhagels waarmee we
de dobber zekeren. Door hun gering gewicht beïnvloeden deze het werpvermogen
niet noemenswaardig. Ze moeten echter wel zo zwaar zijn dat de dobber tot
ongeveer 1/3 in het water zakt.
Daarna peilen we uit zoals beschreven bij "op stilstaand water".
Pas als het peilen afgelopen is loden we de lijn volledig uit. We vervangen de
twee voorlopig loodjes dan ook door zwaardere. Vergeet ook nu
niet afstand en diepte te markeren.
Deze manier van uitloden gebruiken we ook bij voorgelode wagglers. |
Bolletje piepschuim
Bij ruw weer en forse trek op het water kan het gebeuren dat de dobber niet
recht boven het peillood komt, maar door wind of trek schuin komt te staan
waardoor we een verkeerd beeld krijgen van de diepte.
Door de dobber wat meer drijfvermogen te geven komt deze dan weer recht boven
het peillood te staan.
Dit kan bereikt worden door een balletje piepschuim op de antenne te schuiven.
Prepareer het bolletje vooraf door er met een gloeiende naald of spijker een
gaatje in te prikken. Pas op dat je het gat niet te ruim maakt, het moet nog
wel goed vast komen te zitten. (zie vb) |
|
Op stromend water |
Op sterk stromend water is het gebruik van een
peillood van weinig nut om perfect uit te loden. De beste manier om dan enig
inzicht te krijgen in de diepte en de bodemgesteldheid is om driftend te peilen.
Of het nu een waggler of vaste pen is maakt hierbij geen verschil.
We loden de pen uit tot hij net nog een loodje nr4 kan dragen zonder onder te
gaan. Deze nr4 knijpen we op of net boven de haak. Deze nr4 wordt na het peilen
natuurlijk weer verwijderd !
We plaatsen de dobber ruwweg op de geschatte diepte en laten hem nu ongehinderd
in de stroming driften. Is de pen te ondiep afgesteld dan zal de dobber
ongehinderd op de snelheid van de stroming voortdrijven. Om de bodem te vinden
schuiven we de pen nu telkens één dobberlengte hoger. We doen dit tot het
loodje nr4 de bodem raakt. Dit zien we onmiddellijk aan het gedrag van de
dobber.
Vis je te diep dan wordt de dobber door de stroming en het loodje op de bodem
onder getrokken. Het ideaal is als je ziet dat de dobber als het ware nu en dan even blijft
hangen/tikken. Dit bekomen we als het lood als het ware over de bodem tikt
(nu eens de bodem rakend/dan weer niet)
Ikzelf peil op stromend water uit zonder haak aan de lijn, dit om de kans op
vastraken te voorkomen. Na het uitpeilen zet ik dan eerst de diepte uit met
twee stokjes of met krijt. Daarna bevestig ik de haak en stel de juiste diepte
terug in.
Aan het gedrag van de pen tijdens het peilen (en ook tijdens het vissen)
kunnen we het verloop van de bodem redelijk duidelijk zien. Stel dat de dobber
tijdens de dril eerst ongehinderd drijft en na enkele meter telkens op dezelfde
plaats begint te tikken of zelfs ondergaat, dan kunnen we hieruit opmaken
dat de bodem op die plaats ondieper is.
Het omgekeerde kan natuurlijk ook, eerst zwaar lopen om dan plots als het ware
vrij te komen.
Vaak zijn juist die hellingen de plaats waar de vis zich ophoudt omdat dit vaak de plaats is waar het lokvoer zich ophoopt of juist
vrij begint te zweven afhankelijk of het een oplopende of afgaande helling
is.
|
|
|
|