|
Vissen op
Snoekbaars
Techniek 1
Klik op de afbeelding voor
een vergroting
|
Er zijn veel manieren om de snoekbaars te belagen.
Zoals met de dobber, wat nog steeds mijn persoonlijke voorkeur wegdraagt. Daarbij
is er een andere reden waarom we soms verplicht zijn met een dobber te vissen
en dat is wanneer er zich op de bodem zoveel obstakels of planten bevinden
dat we ons aas hierboven moeten aanbieden willen we niet steeds vasthangen. Verder hebben we het bodemvissen met schuiflood voor als we iets passiever
ingesteld zijn, of als bijlegger. De actiefste manier is dan weer met
kunstaas of gewoon slepend met natuurlijk aas. Een van de meest productieve
manieren.
De laatste jaren is er nog een nieuwe manier bijgekomen, namelijk verticalen.
Al deze onderwerpen komen hier in theorie aan bod, maar het is geen standaard
met 100% zekerheid. Uitzonderingen komen meer voor dan vaste regels. Een
visser die vangt doet het in principe goed, en hoewel hij bv. op een totaal
onconventionele manier bezig is, hoef je daar op dat moment niet over na te
denken, maar vis op dezelfde manier. Achteraf kun je nog steeds afvragen
waarom, nu moet je in de eerste plaats vangen.
|
Vissen met de Schuifdobber |
In de meeste gevallen houd snoekbaars zich op in de diepere gedeelten van
een viswater. Wil je hier met een dobber vissen, dan is er slechts één
keuze, de schuifdobber. Is het water echter minder diep dan 3/4 van de
hengellengte, dan neem je best een vaste dobber.
Dobber/stuitje
Een schuifpen glijd langs de lijn, totdat hij gestopt wordt door een
zogenaamd stuitje. Dit is een knoopje van garen, of een rubberen stuitje, dat op de lijn wordt aangebracht. Tussen de dobber en het stuitje
plaats je een liefst drijvend kraaltje als stootkussentje. Er is enige
druk nodig om het stuitje over de lijn te verschuiven zodat je
het naar ieder punt op de lijn kunt plaatsen. Het stuitje stopt de schuifpen dan ook op dit punt, waardoor je op om het even welke diepte
kunt vissen, zonder beperkt te worden door de lengte van de hengel. Een
stuitje kun je kopen maar ook zelf knopen.(stuitje) Het stuitje moet steeds zo klein zijn dat het gemakkelijk
door de geleideogen glijd. Knip daarom de uiteindjes zo kort mogelijk af.
Controleer het stuitje regelmatig tijdens het vissen, want na enige tijd
gaat het wat losser zitten, of is het opgeschoven en vis je niet meer op
de gewenste diepte.
De grote en het gewicht van het aasvisje bepalen hoeveel lood er nodig is
om het aas bij de bodem te houden. Meer lood betekend ook een pen met
meer drijfvermogen. Schuifpennen verschillen onderling door lengte,
dikte en vorm van het drijflichaam en door kleur. Verder zijn er nog
speciale modellen die echter slecht in uitzonderlijke omstandigheden kunnen gebruikt
worden. Ik hou me dan ook aan de klassieke slanke modellen. |
1- rubber stuitjes en garenstuitjes op naald 2- dobber met stuitje
en kraal 3- verschillende dobbermodellen
(klik op de afbeelding voor een
vergroting) |
Uitloden:
De meeste snoekbaarsdobbers hebben een
fikse antenne en omdat ik meestal op enige afstand vis, en vaak ook nog met een
behoorlijke kabbel op het water, lood ik de pen daarom zo uit dat de
antenne nog bijna volledig uit het water staat.
Een schuifpen kun je drijvend of zinkend uitloden. Het uitloden gaat het
snelst met een knijp peilloodje. Wil je het aas vlak tegen of op de grond, knijp het peilloodje dan op de haak. Wil je vissen met het laatste
loodje op of tegen de grond, knijp het loodje dan op het laatste
loodhageltje om de dobber uit te peilen.
Het uitloden kan met verschillende soorten lood. Meestal gebruik ik
hiervoor rond lood en soms in combinatie met een klein langwerpig
schuiflood. Het eerste loodje komt steeds op 30 tot 40 cm van de haak.
De rest plaats ik dan met een tussenruimte van circa 15 cm. Op de dobber
staat het draagvermogen aangegeven. maar lood steeds zo uit dat de
pen vanuit platte stand recht komt te staan, en plaats dan nog een klein
loodje bij voor de stabiliteit. Een schuifloodje gebruik ik dan weer bij
winderig weer, omdat het minder in de war werpt, en ook wanneer er meer
stroom op het water staat om de aasvis beter bij de bodem te
houden. Voor het uitloden maakt het ook een verschil op welke manier of
met welk aas je wilt vissen. Je hebt de mogelijkheid uit;
Drijvend uitloden met levend aas.
Hier lood je gewoon zo uit dat het aas circa 15 tot 25cm boven de bodem
zweeft. De bodem is echter zelden vlak, en moest dit toch zo zijn, dan
is het heus geen goede snoekbaarsstek. Op de ene plaats zal het
aas dan ook iets verder van de bodem zijn, terwijl enkele meter verder
het aasvisje met het lood op de bodem terechtkomt, waardoor de pen gaat
platliggen. Komt het een of ander veelvuldig voor, dan stel ik de diepte
wat bij. Liever iets te diep dan te ver boven de bodem. Bij een aanbeet maakt het
heus weinig uit of de pen platligt of mooi rechtop staat (al is het niet
ideaal). Als ie gaat,
dan gaat ie, hoe dan ook. Maar hou er dus tijdens een visdag rekening
mee dat je het stuitje regelmatig moet verschuiven op in te spelen op de
wisselende bodemstructuur.
Drijvend met dood aas of stukje vis:
Hier is
er nog een bijkomend onderscheid tussen dode aasvisjes met een lekgeprikte
zwemblaas, gekneusde of stukjes vis (die zinken), en aasvisjes die
intact zijn (die zweven). Bij gebruik van een zinkend aas vervangt het
aas een deel van het loodgewicht, je moet hier dan ook rekening mee
houden tijdens het uitloden.
Zinkend uitloden:
Hierbij word de pen normaal uitgelood. Daarna plaats je loodjes bij tot
de pen langzaam onder het wateroppervlak zinkt. Deze extra loodjes
moeten bij het vissen op de bodem liggen,zodat de pen terug normaal
boven water staat.
We gebruiken deze manier van uitloden in twee gevallen. 1- als er veel
wind of drift op het water staat en je toch op dezelfde plaats wilt
blijven liggen. 2- Op die dagen dat de snoekbaars uiterst voorzichtig
bijt en bij de minste weerstand loslaat. Bij een zinkende afstelling is
het drijfvermogen van de dobber volledig opgegeven door het
lood. Neemt de snoekbaars de aasvis op, dan ondervindt hij geen
weerstand bij het wegtrekken van de pen. Enig nadeel van deze manier van
uitloden is, dat wanneer het aas op een diepere plaats komt, de
dobber uit zichzelf ondergaat. De diepte moet daarom ook iets ruimer
afgesteld worden of normaal. |
De verschillende mogelijkheden van uitloden
en vissen
(klik op de afbeelding voor een
vergroting) |
Het vissen.
We zijn op onze stek, de dobber is perfect uitgelood, en we kunnen met
vissen beginnen. Ook dit kunnen we op verschillende manieren doen.
Met levend aas op de bodem:
We kunnen gemakshalve, of
als we deze manier toepassen als bijlegger, het aas gewoon op dezelfde
plaats laten liggen. Dit is alleen succesvol als je perfect op
een goede stek ligt of als de snoekbaars actief op prooi jaagt. In het
andere geval moeten we hopen dat een snoekbaars zo vriendelijk is om
voorbij te zwemmen en ons aas te pakken. Beter is het om actief te
vissen. Na het inwerpen laat ik het aas naar de bodem zakken. Heb ik na
een vijftal minuten geen beet, dan draai ik de lijn strak en til het aas een metertje van de bodem waarna ik de aasvis terug naar
beneden laat dwarrelen. Ik wacht een tiental seconden, soms langer, en
herhaal hetzelfde, tot dobber en aasvis uiteindelijk in het ondiepe water
terechtkomen, of nog liever nog, gegrepen worden door een snoekbaars.
Is dit niet het geval, terug inwerpen en herbeginnen. Verplaats iedere
worp enkele meter, zo vis je systematisch een groter oppervlak af.
Vis
je passief dan kan het helpen door in het aasvisje een stukje balsa of
piepschuim te steken waardoor het visje iets boven de bodem drijft wat opvallender is voor een in de buurt zijnde snoekbaars.
Drijvend met levend of dood aas:
Hier laat
ik meestal het levend visje of de natuur zijn gang gaan. Dat houd in
dat ik zo min mogelijk werp en gebruik maak van wind en
stroming. Ik werp schuin tegen de stroom of de wind in, en laat de
dobber nu met de wind of stroom gecontroleerd meedrijven. Het aas gaat op deze wijze
natuurlijk over de bodem. Blijft het ergens aan de bodem haperen, dan
trek ik het aas voorzichtig los en geef de lijn weer de vrije loop,
waarbij ik zo nu en dan de lijn wat afrem. Staat de wind in de rug, dan
heb je in een niet te breed kanaal zelfs de mogelijkheid om de
tegenovergestelde talud systematisch af te vissen door de lijn af te
remmen, waardoor de aasvis tegen het talud omhoog komt.
De aanbeet:
De dobber gaat onder, en de lijn volgt met een leuke
snelheid. Een andere keer gaat de pen plots platliggen, waarna hij
er op een gezapig drafje vandoor gaat aan het oppervlak, of na enkele
meter duikt de pen alsnog onder. Weer een andere keer zie je de pen
onderduiken en blijft de vis gewoon ter plaatse. Op al deze beten kun je
aanslaan, en hoe je dit doet zie je in het aparte hoofdstuk " aanslagtips
"
Vissen met bodemlood |
Hoewel niet een van de effectiefste manieren om snoekbaars te vangen, is
het toch nog steeds een vrij populaire manier. Redenen hiervoor zijn er
te over. Het is de simpelste manier zonder veel poespas, iedereen kan er
mee overweg. Je kunt er op grote afstand mee vissen, dus ook op plaatsen
waar je met de dobber niet komt.
Het heeft je ook de mogelijkheid met
twee hengels te vissen, al dan niet met verschillend aas. Gebruik je
deze manier als bijlegger tijdens het vissen met de vaste hengel, dan heb
je er weinig omkijken naar tot de aanbeet. De methode is identiek voor
zowel een levende, dode aasvis, of een stukje vis.
Montage:
Een montage met schuiflood is vrij eenvoudig. Schuiflood is er in alle
maten, gewichten, en kleuren, tot zelfs als imitatie steen. Ze hebben
echter allemaal een ding gemeen, er zit een gat doorheen, of er zit een
wartel met ringetje aan, waar de lijn doorheen moet lopen.
Het optuigen is vrij eenvoudig. Je steekt de lijn door het schuiflood,
gevolgd door een stukje silicone of rubberen stootballetje. Dit maakt
dat de lijn niet beschadigt wordt tijdens het werpen. je zet daarna een
loodje op de lijn als stopper, of je kan gebruik maken van een rubberen
stoppertje. De afstand van de haak tot het stoppertje hou je op circa
70cm. Er zijn geen typische snoekbaarshaken: je kiest een haak in
verhouding met het soort en grote van het aas. |
|
(klik op de afbeelding voor een
vergroting) |
Er zijn natuurlijk nog andere manieren om een schuiflood aan de lijn te
bevestigen. Zo kun je werken met een plastic pijpje waaraan een
speldwartel hangt om het lood aan te bevestigen. (zie vb 1), maar er
zijn nog andere schuifsystemen. Voordeel van deze hulpmiddelen is
dat je de mogelijkheid krijgt van loodgewicht te veranderen als je dat
nodig acht. Verder kun je nog werken met een onderlijn, al dan niet in
onzichtbaar fluocarbon. Eventueel met een wartel die tevens als stopper
kan dienst doen. Voor meer ideeën verwijs ik je graag naar het hoofdstuk
montages.
Het vissen.
Passief: Je werpt in op de plaats waarvan je
verwacht dat het een goede stek is. De bodem is redelijk obstakelvrij,
maar heeft toch genoeg reliëf. Als het lood op de bodem ligt draai
ik de lijn strak, waarbij ik het lood een kleine meter indraai om er
zeker van te zijn dat alles niet op een hoopje is terecht gekomen. Vis je
met een levende aasvis, dat heeft die nu ongeveer 70cm bewegingsvrijheid. Ttz. de afstand tussen het lood en de haak. De molen wordt in vrijloop
gezet. (baitrunner), of anders wordt de beugel opengeklapt en de lijn
vastgezet met een elastiekje. Om de beet, meestal het trekken van
draad beter zichtbaar te maken plaatsen we wat zilverpapier of iets
anders op de lijn
buiten het topoog. Heb je een karperzoemer dan hoef je zelfs niet meer te
kijken, het geluid van de zoemer maakt je attent op een aanbeet. Als je
met twee hengels, of als bijlegger vist, is dit trouwens bijna een
onmisbaar hulpmiddel.
Actief: Iets actiever vis je als je al het
bovenstaande doet, maar na een vijftal minuten als de aanbeet
uitblijft, de lijn een tweetal meter binnenhaalt. Dit doe je tot
als de oever bereikt is, waarna je terug inwerpt op enkele meter afstand
van de eerste plaats. Het spreekt vanzelf dat je nu geen gebruik maakt
van een beetmelder, maar de lijn gewoon in het oog of tussen de vingers
houd.
De aanbeet.
vissend met een bodemlood zie je de aanbeet omdat de vis
lijn begint te nemen. Sommige dagen gaat dit centimeter per centimeter,
en een andere keer is dit in sneltreinvaart. Weer andere dagen krijg men
plots een korte run, waarna de lijn terug slap valt, om enkele tijd
later terug te vertrekken. Nu is het alleen nog beslissen hoe lang je de
vis laat lopen voor je aanslaat. (zie hiervoor " aanslagtips in diversen" |
Vissen met kunstaas |
Snoekbaars is vrij goed te vangen met allerlei kunstaas, zoals;
jiggen,
twisters, shads, pluggen, spinners en lepels. In die volgorde genieten
ze ook mijn voorkeur.
Om succesvol op snoekbaars te vissen moet het kunstaas zo strak mogelijk
tegen de bodem teruggevist worden. Hou er wel rekening mee, dat wanneer
je het goed doet, je ook regelmatig komt vast te zitten. Dat betekend
ook een ruime voorraad kunstaas.
Voor uitgebreidere info over het vissen met kunstaas verwijs ik je echter
naar het hoofdstuk
"Kunstaas"
daar vind je alle info die nodig is om onze
vriend met kunstaas op het droge te krijgen.
In artikels kan je trouwens ook een aantal artikelen vinden over hoe te
vissen met kunstaas.
|
Vissen met levend aas langs de oevers |
Manier
en plaats: Hierbij vissen
we met een schuif of vaste dobber, afhankelijk van de waterdiepte. Het
uitloden doen we op dezelfde manier als met de schuifdobber, en wel zo
dat we circa 40 tot 50cm boven de bodem vissen. Ik neem deze
afstand zo ruim omdat we bij het voordurend verkassen de diepte niet
steeds zouden moeten bijstellen, al moeten we deze op geregelde
tijdstippen toch nog wel eens nazien. We willen immers ook niet
kansloos vissen. Op de plaats waar we deze techniek toepassen wijzigt het bodemverloop meestal echter niet op korte afstand. Die
plaatsen zijn de oevers van onze kanalen. Nog steeds een van onze
beste snoekbaarswaters. Niet zelden houd de vis zich hier op langs de
rand van de oeverversteviging die zowel kan bestaan uit steen stortingen
als uit schuin aflopende gegoten betonnen platen. Aan de voet hiervan
is de bodem uitgesleten, en een wirwar van kloven en gaten. Het is dan
ook op die plaats dat we onze aasvis zullen aanbieden. Kademuren zijn
een andere constructie waar de snoekbaars geregeld komt jagen op visjes
die zich hier tegoed komen doen aan de algenbegroeiing. Vis je hier,
maak dan niet de fout om verder dan één meter van de kade vandaan te
vissen.
Materiaal:
Het ideaals vind ik hier een lange telescopische uitschuifhengel van
ruim 4/5 meter. Die heeft me de mogelijkheid om het aas gecontroleerd
langs de oever te verslepen en het ook daar te houden. Daarbij moet er
omzeggens nooit geworpen worden, en indien nodig kan ik volledig
opgetuigt naar een andere plaats verkassen.
Het vissen:
Zoals ik al schreef, plaatsen we
de aasvis aan de voet van de oeverhelling, of naast de kademuur.
Daarna laten we de aasvis zijn werk doen, die is attractief genoeg om
de snoekbaars te verleiden. Als er een snoekbaars in de omgeving is dan
merk je dit onmiddellijk aan de nerveuze rukjes en bewegingen van de
aasvis, die zichtbaar worden door de dobber. Is er in de eerste 5
minuten geen activiteit te bespeuren, dan versleep ik de aasvis
zachtjes een 5 tal meter. Dit herhaal ik tot een snoekbaars er
met de aasvis vandoor gaat.
Soms loop ik ook gewoon de oever af, de aasvis in een gelijkmatig traag
tempo slepend zonder ook maar even te stoppen. Op deze manier kun je
een grotere afstand afzoeken, maar de snoekbaars moet dan wel los
zijn. Als ze aarzelend of niet vlot bijten is dit weinig succesvol.
Daarbij moet de diepte iets ruimer afgesteld worden, liefst juist boven
de bodem. Door het verslepen komt de aasvis toch iets hoger van de
bodem af. Ook nu heef je bij een aanbeet zo vlug mogelijk lijn vrij.
|
|
|
|
|